Waarom verandert het gedrag niet als de situatie is aangepast?

Heel vaak kom ik kinderen en jongeren tegen voor wie school jarenlang een niet-passende omgeving is gebleken. Het aanbod dat ze kregen was niet passend, ze ervaarden geen aansluiting bij klasgenoten, de zin om te leren was totaal verdwenen… En in de ergste gevallen gold dit zelfs voor de zin om te leven…

In sommige gevallen werd uiteindelijk ingezien dat de omgeving en het leeraanbod niet passend waren voor deze kinderen. Er werd gestart met compacten en verrijken. Er werd een HB-school of een plusklas gevonden om kinderen in contact te brengen met gelijkgestemden, zodat ze zich niet meer ‘anders’ hoefden te voelen. Iedereen was blij dat er wat gebeurde en ouders, leerkrachten en hulpverleners keken vol hoop naar de nieuwe situatie. En toen…. Verdwenen de boze buien niet, verdween de buikpijn niet en bleef de aansluiting bij klasgenoten nog steeds uit.

Ondanks de aanpassingen blijft op dat moment het gewenste effect vaak uit. Ouders, hulpverleners en leerkrachten weten op dat moment ook vaak niet meer wat ze moeten doen en twijfelen aan hun eigen conclusies en waarnemingen. Is een kind dan misschien toch niet hoogbegaafd? Zou er meer aan de hand zijn? Zou er misschien (ook) sprake zijn van autisme of ADHD?

Tja, je kunt een kind uit de traumatische situatie halen, maar daarmee haal je nog niet direct het trauma uit het kind.

‘Schooltrauma’ is een moeilijk te bevatten woord. We sturen onze kinderen met de beste intenties naar school en als leerkrachten wil je niets liever dan kinderen dingen bijbrengen en klaarstomen voor de volgende stap in hun leven. En toch… gaat het soms, ondanks alle goede intenties, mis. Om te begrijpen wat schooltrauma is, is het belangrijk te begrijpen dat er verschillende soorten trauma bestaan. Er is big T trauma, waarbij een ingrijpende gebeurtenis in het leven (zoals misbruik, een ongeluk of een natuurramp) leidt tot trauma. Vaak begrijpt iedereen in dit geval dat de gebeurtenis traumatisch kan zijn en is er veel begrip vanuit de omgeving. Naast big T trauma, is er ook small T trauma of microtrauma. In dit geval is er sprake van gebeurtenissen, waarvan iedereen begrijpt dat ze onprettig zijn, maar waarvan weinig mensen zich kunnen voorstellen dat het traumatisch kan zijn. Als deze ervaringen zich echter opstapelen (zoals bij schooltrauma) dan kan de combinatie van deze ervaringen wel degelijk leiden tot trauma. Je lichaam gaat in dat geval ‘traumareacties’ vertonen. Je zou kunnen zeggen dat het niet de gebeurtenis is, die bepaalt of iets traumatisch is, maar de manier waarop je lichaam reageert op hetgeen er gebeurd is.
Om te begrijpen hoe dat werkt, is het belangrijk om meer te weten over het menselijk zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel fungeert als je ‘persoonlijke veiligheidsbewaker’. Het scant als het ware de omgeving continu op signalen van veiligheid en onveiligheid. Indien het onveilige signalen binnenkrijgt, kan je lichaam op een automatische manier hierop reageren door zich via beweging in veiligheid te brengen (een fight of flight reactie te geven) of zich als het ware dood te houden (passive freeze, dissociatie). Als er ‘echt gevaar’ dreigt, is het geweldig dat je lichaam zich op deze automatische manier in veiligheid brengt. Als we er nog over na moeten denken, reageren we waarschijnlijk te traag en kunnen de gevolgen desastreus zijn. In situaties waarin je niet in levensgevaar bent, is het vaak minder prettig dat je lichaam zo reageert. Je lichaam reageert (zonder dat je daar enige invloed op hebt! Het is immers een reactie die wordt aangestuurd door het ‘autonome’ (onbewuste) zenuwstelsel.) door een fight of flight reactie te tonen of door zich uit te schakelen en ‘dood te houden’. Dit zijn 3 reacties die in het klaslokaal niet altijd gewaardeerd worden en soms zelfs tot onveilige situaties kunnen leiden voor de klas. Het is echter belangrijk om te begrijpen dat een kind hier niet bewust voor kiest. Straffen of belonen heeft dan ook geen zin.
Maar waarom vertoont een kind nog steeds dit gedrag nádat het uit de onveilige situatie is gehaald? Het is nu immers veilig en je zou denken dat er geen aanleiding meer is. In dit geval is door het eerder opgelopen trauma het zenuwstelsel nog ontregeld. Indien er op school bijvoorbeeld een signaal binnenkomt via de zintuigen dat het lichaam associeert met het eerder opgelopen trauma (dit kan bijvoorbeeld een blik, een geur, een geluid of iets anders zijn – het hoeft dus niet per se iets te zijn dat onder ‘normale omstandigheden’ angstaanjagend is) dan kan het lichaam hier nog steeds op reageren en traumagedrag vertonen. Je zou kunnen zeggen dat het zenuwstelsel nog ontregeld is en eigenlijk niet meer goed verschil maakt tussen veilig en onveilig. Het alarmsysteem gaat als het ware te snel af. Ook nu is het weer belangrijk om je te beseffen dat een kind hier niet voor kiest. Het is wederom het autonome (onbewuste) zenuwstelsel dat reageert en dat kiest voor de bekende weg! Het heeft keer op keer geleerd dat een traumareactie heeft geholpen om te overleven! Het zenuwstelsel ziet dit dus als een succes en zal eerst voldoende andere succeservaringen op moeten doen om alternatieve gedragspaden te gaan zien als succesvol en dus te accepteren.
Om een kind hierbij te helpen kunnen we een aantal dingen doen. Via therapie of coaching gebaseerd op de inzichten van de polyvagaaltheorie kunnen we kinderen leren herkennen hoe hun zenuwstelsel reageert op situaties en in welke status hun zenuwstelsel zich op een bepaald moment bevindt. Hierdoor kunnen kinderen leren hoe ze op tijd bij kunnen sturen, zodat het lichaam het ‘alarmsysteem’ niet af laat gaan en het dus niet tot een ‘fight’ of ‘flight’ of tot dissociëren hoeft te komen. Iedere keer dat dit lukt zet het zenuwstelsel als het ware een ‘succesvinkje’ bij een alternatief pad, waardoor het steeds beter leert herkennen dat er ‘andere succesvolle manieren zijn om veilig te blijven’.

Kinderen kunnen dit echter niet alleen. Als mensen zijn wij ‘kuddedieren’. Dit houdt in dat we afhankelijk zijn van elkaar om ons veilig te voelen. Als er bijvoorbeeld in de groep mensen zijn die angstig of gestresst doen, dan zijn dit signalen voor het zenuwstelsel dat het niet zo veilig is. Als er rust in de groep is, mensen elkaar warme blikken geven en er fijn gespeeld wordt samen, dan is het blijkbaar veilig. Als een ‘kuddedier’ de rest van de groep ziet ontspannen, voelt het zich veilig om zelf ook wat minder alert te worden. Co-regulatie is dus erg belangrijk. Wil je als ouders of als leerkrachten dus een veilige omgeving bieden voor getraumatiseerde kinderen? Leer dan hoe je signalen van veiligheid en verbondenheid uit kunt stralen. Kinderen hebben dit namelijk echt nodig om ervoor te zorgen dat hun zenuwstelsel na een traumatische periode weer op een ‘normale manier’ gaat reageren.

meer informatie of hulp nodig naar aanleiding van deze blogpost?